Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik zeg [dit] [38]naar oneer, [39]gelijk of wij zwak waren geweest; maar waarin iemand [40]stout is (ik spreek in onwijsheid), [daarin] ben ik ook stout. 38. Dat is, wat aangaat de oneer, of om der oneer wil, of tot oneer. 39. Dat is, alsof het waarachtig ware, als dezen zeggen dat wij zwak en verachtelijk onder u waren geweest. Anderen zetten het over: gelijk dat wij zwak zijn geweest; dat is, dat wij verachtelijk onder u zijn geweest, hetwelk zij ons ook tot oneer nazeggen. 40. Dat is, stoutelijk handelt of spreekt.